zaterdag 1 november 2008

Yoeli

Sprookje: Yoeli

In de oude tijd leefden de Arowakken in vrede met iedereen en ging alles naar hun zin.

Op zekere nacht kreeg de vrouw van een dorpshoofd een droom. Ze droomde dat een grote zwerm uiteenlopende vogels op haar erf was neergestreken. Ze deed haar best tenminste één van de felgekleurde dieren te pakken te krijgen, maar ze bleven buiten haar bereik. Ze vlogen niet op, maar ze maakten sprongetjes.

Een van de vogeltjes die op het erf rondhuppelden was Pientjie, de kolibri. Hij was de slimste van allemaal en daarom hadden de andere vogels veel ontzag voor Pientjie. Hij had eens een weddenschap afgesloten met de aasgier wie het vlugst en het hoogst kon vliegen en die had hij glansrijk gewonnen.

De Arowakken zochten al lange tijd naar een manier omzich in verbinding te stellen met de geestenwereld en het was Pientjie die hen op weg hielp.

De vrouw droomde dat Pientjie een bundeltje naast een paal van haar woning legde en vervolgens wegvloog. Toen ze wakker werd, vertelde ze de droom aan haar familie. 'Laten we eens kijken of je droom uitkomt,' zeiden ze.

En waarachtig, bij een van de palen van de woning lag een bundeltje. Heel voorzichtig maakten de indianen het pakje open. Er zaten fijne zaadjes in die glinsterden en bijna zwart van kleur waren.

De indianen staarden naar het onbekende zaad en wilden het eigenlijk weggooien, maar toen sprak het zaad: 'Als jullie mij weggooien, zullen alle indianen omkomen.'

Dat stichtte verwarring.

Het zaad verklaarde: 'Ik ben Yoeli en ik kom uit de hemel. Als jullie mij goed behandelen, zal ik de indianen bijstaan in tijden van nood.'

De indianen stopten het zaad in de grond. Het ontkiemdeen de plant die eruit voortkwam, was de tabaksplant.

Tot op de dag van vandaag gebruiken de indianen de tabakals bezweringsmiddel.

*einde*

Bron: Surinaamse Sprookjes

woensdag 8 oktober 2008

De bosgeest en de gouverneur

Sprookje: de bosgeest en de gouverneur

De Panakeres, oftewel de Hollanders, konden soms erg nieuwsgierig zijn. Overal, zowel in het bos als in de stad, onderzochten de blanken van alles en nog wat. Daarom gebeurde het regelmatig dat deze mensen in het bos verdwaalden, ziek werden en stierven.

Zo ging ook een gouverneur een keer 'wandelen' in de bossen van Boven-Suriname. Hij was zeer deftig en fraai gekleed en hij droeg een prachtige hoed, deze zelfgenoegzame gouverneur. Hij negeerde de Caraïben die daar woonden en vond hun hulp niet nodig. Dit tot grote woede van de indianen.

Terwijl de blanke gouverneur in het bos 'wandelde', ontmoette hij een bosgeest, die hem vroeg wat hij op zijn terreinkwam doen. 'Wat?' riep de gouverneur. 'Ik ben het hoofd van dit land. Ik mag gaan en staan waar ik wil, versta je me! Ruk in!'

De bosgeest antwoordde: 'Het is waar wat je zegt, maar vergeet niet dat ik vóór jullie allemaal hier de baas was.' De grond schudde en de voetstappen van de bosgeest klonken als het geluid van de donder toen hij met grote stappen wegliep.

Eerlijk gezegd schrok zelfs de brutale gouverneur van het dondergeluid. Een ogenblik huiverde hij, maar ten slotte liep hij door; hij liet zich niet afschrikken. Intussen keerde de bosgeest terug naar de geestenwereld, waar hij het geval vertelde aan Tansie Owa, de oppergeest. Deze kwam in opstand.

Het hele bos beefde toen er een sterke wind opstak. Allebos dieren verstopten zich, want ze begrepen heel goed dat Tansie Owa ergens woedend over was. Grote bomen vielen om. Het water van de kreekjes stroomde over de oevers. Razend waren de bosgeesten over de brutaliteit van de gouverneur. 'We zullen hem leren, we zullen hem leren,' schreeuwden en tierden ze. Dagenlang, ja zelfs weken lang maakten de bosgeesten pijlen en bogen klaar om ten strijde te trekken.

De andere geesten probeerden die woede te temperen, maar de bosgeesten wilden er niets van horen. 'Nee, nee, de gouverneur is te brutaal geweest door in ons gebied zoveel praats te hebben. Nooit, maar dan ook nooit zullen we dat accepteren. De gouverneur moet de gevolgen maar eens ondervinden.'

Ondertussen was de gouverneur al terug in de stad. Zodra zich echter nogmaals een gelegenheid voordeed om in de bossen te gaan 'wandelen', ging de gouverneur er weer heen. Voor zijn plezier, heette het.

Toen hij goed en wel in zijn bossen wandelde, kwamen de boze bosgeesten hem met giftige pijlen tegemoet. Ze vroegen hem wat hij in het bos kwam doen. Omdat de gouverneur opnieuw een arrogant antwoord gaf, schoten de geesten hun gittige pijlen op hem af. En daar lag de blanke gouverneur in het bos. Dat was het einde van zijn hoogmoed.

*einde*

Bron: Surinaamse Sprookjes

donderdag 25 september 2008

De indiaan en de krab

Sprookje: de indiaan en de krab

Op zekere dag besloot een indiaan met de naam Irrome op reis te gaan. Hij wilde in z'n eentje een wereldreis maken, maar zijn oudste zoon vroeg net zolang of hij mee mocht tot de man zwichtte. 'Goed dan' zei hij, 'je mag mee, maar weet wel dat we heel lang van huis zullen zijn.'

De jongen was blij en voelde zich groot. Vader en zoon namen afscheid van hun familie en vertrokken in een korjaal. Onderweg schoten ze veel wild en vogels en vingen ze allerlei vissen. De nacht brachten ze steeds door in een of ander dorp dat op hun weg lag. Terwijl ze reisden, vertelde de vader zijn zoon veel verhalen over het ontstaan en de betekenis van de dingen om hen heen.

Ten slotte bereikten de twee indianen de zee. Ze pagaaiden de riviermonding uit, voeren over een modderbank en gingen de monding van een andere rivier in.

'Wat ziet deze rivier er breed uit, mijn zoon,' zei de vader. 'Ja vader,' antwoordde de jongen, 'misschien zou het goed zijn als we hier gingen wonen.'

Nadat ze een poosje de rivier op waren gevaren, zagen ze op de oever een oude indiaanse vrouw die met haar rug naar het water zat. Stomverbaasd keken ze naar het oudje, dat onbeweeglijk bleef zitten. Plotseling draaide ze zich om en de verbazing van vader en zoon werd nog groter, want het bleek geen oude, maar een jonge vrouw te zijn.

'Wat komen jullie doen in mijn land?' riep de vrouw de twee mannen toe. 'Wat zoeken jullie hier? Wat willen jullie hebben?'

Vader en zoon waren zo verbouwereerd, dat ze geen woord konden uitbrengen. Eindelijk zei Irrome: 'Mijn zoon en ik zijn bezig een wereldreis te maken'

'Dat klinkt niet slecht,' zei de mooie jonge vrouw, 'maar weten jullie in welk land jullie zijn aangekomen?'

'Nee,' antwoordde Irrome, 'hoe heet dit land dan?'

De vrouw keek het tweetal een poosje strak aan. Ten slotte zei ze bedaard: 'Kom maar mee.' Ze liep over de modderbank terwijl de twee mannen hun bootje voortpagaaiden. Op een grote open plek bleef ze staan en toen zagen vader en zoon iets dat ze nooit eerder hadden gezien. Duizenden en duizenden krabben krioelden door elkaar. Het was voor het eerst dat ze krabben zagen.

'Vang er zoveel jullie willen,' zei de vrouw, 'en eet er zoveel jullie kunnen.'

Direct gingen vader en zoon aan de slag. Toen ze na een poosje opkeken, was de vrouw verdwenen. Irrome en zijn zoon begrepen dat ze een goede geest hadden ontmoet. Ze vonden de krabben verrukkelijk en sindsdien eten de indianen graag krabben.

*einde*

Bron: Surinaamse Sprookjes

maandag 22 september 2008

De kikker die in een jaguar veranderde

Sprookje: de kikker die in een jaguar veranderde

Dit verhaal laat zien wat er met domme mensen kan gebeuren. In dit geval was iemand zo stom om een kikker te plagen en uit te lachen.

Op een nacht gingen twee Maraso-indianen op pad om slapende vissen te spietsen. Toen ze daarmee bezig waren, begon er een kikker te kwaken. 'Waar zit dat beest?' zeiden
ze. 'Hij moet ophouden met dat lawaai.'

Daar was hij, de kikker, hij zat op de zandige oever te kwaken.

'Ik zal hem wel krijgen,' zei een van de mannen, 'ik ga hem vangen.'

'Nee, nee, nee,' riep de ander, die beter wist. 'Niet doen! Ze zeggen dat een kikker van gedaante kan veranderen. Iedereen zegt dat hij dat kan.'

'Waar kan hij zich nu in veranderen? Je bent toch niet bang voor zo'n slaperig klein kikkertje? Denk je echt dat die een andere gedaante kan aannemen? Kom nou, wat voor kwaad kan hij ons doen?'

'Laat hem met rust. Ik meen het. Iedereen weet dat een kikker van gedaante kan veranderen. Geloof me nu maar. Ik vind het gevaarlijk.'

'Ik niet hoor, ik ga hem vangen.' En dat deed hij, of liever, dat probeerde hij te doen. Net toen hij de kikker wilde schieten, zorgde het dier dat hij miste en toen... greep de kikker hem. 'Help! Hij heeft me te pakken,' schreeuwde de man. 'Hij heeft me te pakken, hij heeft me te pakken...'

'Ik heb je gewaarschuwd,' riep de vriend van het slachtoffer.

De kikker was veranderd in een reusachtige jaguar die de man had gegrepen. De man die het zag gebeuren, vluchtte naar huis en riep tegen iedereen: 'Er is een kikker in een jaguar veranderd en die heeft mijn vriend gegrepen. Hij wilde niet luisteren, hij lachte me uit. Ik waarschuwde hem, maar hij luisterde met en daarom werd hij gegrepen.'

De dorpsbewoners gingen kijken. Het was een enorme jaguar en het bleek niet
mogelijk het dier te schieten. Elke keer wanneer ze dat probeerden, sprong het
beest opzij. De kikker was een ongrijpbare jaguar geworden.

Na deze ramp zeiden de moeders tegen hun kinderen: 'Dat gebeurt er nu als jullie
niet willen luisteren! Wees niet zo stom, maar luister wanneer jullie iets wordt
gezegd. Als jullie denken dat jullie het beter weten, als jullie doof willen
zijn, dan loopt het slecht met jullie af.'

Dit wordt nog steeds tegen de kinderen gezegd om ze te waarschuwen. Want het is waar, kikkers slapen nooit echt en ze hebben klauwen die aan de klauwen van een jaguar doen denken. Zo veranderde deze kikker in een jaguar en als een jaguar greep hij zijn prooi.

* Einde*

Bron: Surinaamse Sprookjes

zaterdag 13 september 2008

De indiaan en de kikvors

Pipi, een Indiaanse oma, zat op een bank haar aardewerkpot te maken. Voor haar zat op de grond één van haar kleinkinderen. Hij keek aandachtig toe hoe zijn grootmoeder zo geduldig de waterkruik afwerkte. Af en toe neuriede Pipi een Indiaans liedje. "Ik zal je een verhaal vertellen dat je nooit meer mag vergeten," zei de oude vrouw tot de jongen. "Zie je die proru, die kikvors daar? Welnu, de proru heeft een belangrijke plaats in de Indiaanse geestenleer."

Zo begon Pipi Mairu, oma Mairu, haar verhaal. "Het is niet goed dat de Indiaan een kikvors doodt. Doet hij dat toch, dan zal hij na zijn sterven niet in de hemel kunnen komen. Na je dood komt je akare, je ziel, op een brede weg te lopen die naar de hemel voert. Die weg is oneindig lang. Aan het einde ervan is de hemelpoort, groot en glanzend. Je loopt, je loopt en aan die weg schijnt maar geen eind te zullen komen. Op bepaalde afstanden langs die weg staan kleine huisjes. Hierin wonen zeer oude vrouwen. Weet je wie ze zijn?"

"Nee," antwoordde het jongetje nieuwsgierig.

"Deze stokoude vrouwtjes," hernam oma Mairu, "zijn de moeders van alle kikvorsen op aarde. En deze oudjes moeten je dorst lessen als je de lange weg naar de hemel aflegt. Voor hun huisje staat altijd een samaku, een grote aarden pot, vol met heerlijke rosekleurige kasiri. Als je nooit in je leven een kikvors hebt geslagen of gedood, mag je zoveel drinken als je maar kunt. Maar, o wee, als je door de oude vrouwtjes herkend wordt als een kikvorsendoder. Dan wordt je weggejaagd en achterna gezeten met een brandende stok."

Oma Mairu vervolgde: "Mijn kleinzoon, dat is maar half kwaad. Doch je moet ook nog weten, dat overal op de brede weg naar de hemel kikvorsen springen, zo groot als mensen. Ze spuwen vuur en heet water op je. Vanzelf loop je hard weg en schreeuwt huizenver. Maar juist door je geschreeuw komen er meer en meer reuzenkikvorsen te voorschijn. Sommigen proberen je te pakken met hun lange kleverige tong. De ogen van de kikvorsen zijn zo groot als de nuno, de maan. Hun poten zijn haast zes meter lang, en hun rug is zo breed als het dak van een danskamp. Intussen nader je tenslotte de poort van de hemel. In de verte zie je al twee gedaanten aan weerszijden van de poort. Wie denk je dat het zijn?"

"Tamusi, de schepper, en zijn knecht," raadde Pipi's kleinzoon.

"Nee," zei de grootmoeder, "Tamusi zit nooit buiten de poort. Daarvoor is hij te mooi en te goed. Het zijn de opperste moederkikvors en één van haar zoons. Wanneer je bij de poort bent aangekomen zien zij reeds aan je voorhoofd wat voor mens je bent geweest. Goed of slecht voor de kikvorsen op aarde. Was je slecht dan wordt je beetgepakt en krijg je een geducht pak slaag, waarna je terugtuimelt naar de aarde. Was je goed voor de kikvorsen op aarde dan gaat de hemelpoort voor je open, en wordt je met muziek binnengehaald."

"Ik zal nooit een kikvors schoppen, slaan of doden," beloofde de kleinzoon aan zijn grootmoeder.

"Braaf zo," zei de grootmoeder, "wees altijd goed voor de proru."


Bron: beleven.org