donderdag 25 september 2008

De indiaan en de krab

Sprookje: de indiaan en de krab

Op zekere dag besloot een indiaan met de naam Irrome op reis te gaan. Hij wilde in z'n eentje een wereldreis maken, maar zijn oudste zoon vroeg net zolang of hij mee mocht tot de man zwichtte. 'Goed dan' zei hij, 'je mag mee, maar weet wel dat we heel lang van huis zullen zijn.'

De jongen was blij en voelde zich groot. Vader en zoon namen afscheid van hun familie en vertrokken in een korjaal. Onderweg schoten ze veel wild en vogels en vingen ze allerlei vissen. De nacht brachten ze steeds door in een of ander dorp dat op hun weg lag. Terwijl ze reisden, vertelde de vader zijn zoon veel verhalen over het ontstaan en de betekenis van de dingen om hen heen.

Ten slotte bereikten de twee indianen de zee. Ze pagaaiden de riviermonding uit, voeren over een modderbank en gingen de monding van een andere rivier in.

'Wat ziet deze rivier er breed uit, mijn zoon,' zei de vader. 'Ja vader,' antwoordde de jongen, 'misschien zou het goed zijn als we hier gingen wonen.'

Nadat ze een poosje de rivier op waren gevaren, zagen ze op de oever een oude indiaanse vrouw die met haar rug naar het water zat. Stomverbaasd keken ze naar het oudje, dat onbeweeglijk bleef zitten. Plotseling draaide ze zich om en de verbazing van vader en zoon werd nog groter, want het bleek geen oude, maar een jonge vrouw te zijn.

'Wat komen jullie doen in mijn land?' riep de vrouw de twee mannen toe. 'Wat zoeken jullie hier? Wat willen jullie hebben?'

Vader en zoon waren zo verbouwereerd, dat ze geen woord konden uitbrengen. Eindelijk zei Irrome: 'Mijn zoon en ik zijn bezig een wereldreis te maken'

'Dat klinkt niet slecht,' zei de mooie jonge vrouw, 'maar weten jullie in welk land jullie zijn aangekomen?'

'Nee,' antwoordde Irrome, 'hoe heet dit land dan?'

De vrouw keek het tweetal een poosje strak aan. Ten slotte zei ze bedaard: 'Kom maar mee.' Ze liep over de modderbank terwijl de twee mannen hun bootje voortpagaaiden. Op een grote open plek bleef ze staan en toen zagen vader en zoon iets dat ze nooit eerder hadden gezien. Duizenden en duizenden krabben krioelden door elkaar. Het was voor het eerst dat ze krabben zagen.

'Vang er zoveel jullie willen,' zei de vrouw, 'en eet er zoveel jullie kunnen.'

Direct gingen vader en zoon aan de slag. Toen ze na een poosje opkeken, was de vrouw verdwenen. Irrome en zijn zoon begrepen dat ze een goede geest hadden ontmoet. Ze vonden de krabben verrukkelijk en sindsdien eten de indianen graag krabben.

*einde*

Bron: Surinaamse Sprookjes

Geen opmerkingen: